Zelf spuiten
Zelfinjectie / selfmanagement / zelfhulp
Zelf moeten injecteren in het spierweefsel (intramusculair), of onder de huid (subcutaan)
De mate waarin gebruik wordt gemaakt van zelfinjectie neemt toe bij de behandeling van chronische aandoeningen. In het verleden werd zelfinjectie nog met name toegepast bij diabetici. Tegenwoordig wordt deze toedieningsmethode ook ingezet voor bijvoorbeeld de behandeling van mensen met een groeistoornis, behandeling van sommige soorten van migraine, de spierziekte MS, erectiestoornissen, vruchtbaarheidsproblemen, uiteenlopende allergieën en chronische infecties.
Er zijn twee soorten zelfinjecties die thuis gedaan kunnen worden: onder de huid (subcutaan) en in de spier (intramusculair). Intramusculaire naalden zijn langer en zijn daarom meer beangstigend.
Zelfmanagement bij injecteren, ook wel zelfinjecteren genoemd, houdt in dat de toediening of afname door de cliënt wordt gedaan. Bij jongeren zullen ondersteuners daar ook een rol in spelen. Vaak zijn dit de ouders, maar soms ook begeleiders of professionele hulpverleners. Kinderen vanaf circa 8 jaar worden geacht zichzelf te kunnen injecteren. Enige ondersteuning van de ouders als supervisor is dan nog gewenst. Ook bij het klaarmaken van de dosering is dan de betrokkenheid van de ouders nog wenselijk.
Zelfinjecteren wordt vaak aanzienlijk moeilijker gevonden dan een injectie moeten ondergaan. Ook heerst vaak de opvatting dat zelfinjecteren meer pijn zou doen dan dat men geïnjecteerd wordt.
Veel volwassen die nauwelijks angst ervaren wanneer een injectie wordt toegediend, melden significante angst als ze worden geacht om zelf te injecteren. Is de
angst te groot, dan veroorzaakt dit een extra barrière omdat men afhankelijk wordt van anderen om voor de toediening te zorgen.
Problemen bij zelfinjectie hangen samen met therapieontrouw . De angst voor het zelfinjecteren in combinatie met de opvatting dat men daartoe niet in staat is, houdt het sterkst verband met het niet vervolgen of afmaken van een medicijnbehandeling.
Dit is gevonden bij uitgebreide onderzoeken onder mensen met multiple sclerose en diabetes type I en type II .